Column Ninke Happel: Truvenna’s driehoek
Naar het schijnt stam ik af van een familie van ambachtsmannen. Mijn opa Gerrit was wees en klom op tot huisschilder met een specialisme in hout- en marmerimmitatie. Hij draaide overuren, zodat zoals hij tegen mijn moeder zei: “Jouw kinderen niet de kinderen van een arbeider hoeven te zijn.” Mijn opa Willem werkte in de Goudse Kaarsenfabriek, waar hij niet de kaarsen maar de mallen maakte. In de oorlog smokkelde hij weleens een kaars of twee in zijn broekspijpen mee naar huis. Mijn overgrootvader had een werkplaats waar lampenkappen werden gemaakt. Hier werd mijn vader op zijn beurt bevangen door het plezier van het maken en dat heeft hij zijn leven lang vastgehouden én op zijn beurt doorgegeven. Aan zijn leerlingen. Aan mij. En aan zijn kleinkinderen. In mijn familieverhaal van ambachtelijk heroïsme spelen mijn voorvaders de hoofdrol.
Als architect voel ik me verwant met die ambachtelijke lijn. Maar als vrouw ben ik inmiddels op mijn hoede. Ik moet toch ook voormoeders hebben gehad? Naast mijn vastberaden moeder, ken ik alleen mijn beide oma’s, Bertina en Truvenna. Bertina was al vroeg dood. En van Truvenna kreeg ik vooral mee hoe zij zich door haar laatste levensjaren zeurde. Hoe een bezoek aan haar voelde als een verplichting. Hoe wederkerig begrip tussen haar en mij ontbrak. En hoe ze toen ik haar in 1996 vertelde dat ik architect wilde worden, alleen maar zei: “Dat vind ik niks voor een meisje.”
Tekst gaat verder onder de afbeelding
Zoals jullie weten is de vrouw-man verhouding in het architectenvak behoorlijk scheef. Dat heeft allerlei oorzaken en kent allerlei verbanden en doorwerkingen. In hun paper Transferring Otherwise laten Setareh Noorani, Lidewij Tummers en María Novas bijvoorbeeld zien dat de manier waarop we archiveren, en dus onze geschiedenis bewaren en doorgeven, niet neutraal is. Door de archieffocus te verleggen van auteur naar mogelijkheden van co-creatie en informele bronnen, ontstaan nieuwe invalshoeken. Daarmee worden blinde vlekken (onder meer rond de rol van vrouwen) gecorrigeerd en verschuift op termijn het geheugen van een vakgemeenschap, en dus ook de canon.
‘Toen ik haar in 1996 vertelde dat ik architect wilde worden, zei mijn oma alleen maar: “Dat vind ik niks voor een meisje.”’
Dat geldt natuurlijk ook voor familieverhalen. En nou ligt er sinds een tijdje op mijn werktafel een houten tekendriehoek. Het beukenhouten object is ongeveer 30 centimeter lang en 20 breed en ziet er veelgebruikt uit, is warm van kleur en heel glad. Het kleurt donkerder op plekken die veel zijn aangeraakt. Het is een ongelijkbenige driehoek met hoeken van 90, 60 en 30 graden. Er staan geen maten of schaalverdeling op. In het midden van de lange zijde staan wel in rode inkt een grote handgeschreven V en een kleine J. Het zijn met zorg gevormde, geometrische hoofdletters die nauwkeurig zijn gepositioneerd. De initialen staan voor Venna Jansen. Het is de driehoek van Truvenna. Waarschijnlijk gemaakt in de lampenkapwerkplaats van háár vader. Helemaal links staat in dezelfde rode inkt 1c. Als dat klas 1c is, had ze deze driehoek al tijdens haar opleiding tot coupeuse en patroontekenaar die zij als tiener volgde. Een snelle berekening leert mij dat deze driehoek weleens 100 jaar oud kan zijn.
Toen mijn vader hem aan me gaf, begon hij te vertellen: “Ik zie mijn moeder nog patronen tekenen met dit object. En ze bleef kleding maken. Ook na haar huwelijk. Ze was heel precies en geconcentreerd. Ze hadden de inkomsten nodig als aanvulling op het magere arbeidersloon van mijn vader (de mallenmaker). Ik zag haar regelmatig huilen als ze te kort kwamen…”
Terwijl hij doorpraat, voel ik me onverwachts dicht bij haar. Tegen de onzekere achtergrond van de Tweede Wereldoorlog kreeg ze vier kinderen, voedde ze, bracht ze moraal bij, maakte het huis schoon, sprokkelde boodschappen én kolen, waste met de hand de vaat én alle kleding, stijfde het linnengoed, dopte de erwten en bewaakte de huishoudpot. En, om rond te komen, maakte ze voor een appel en een ei óók nog kleding voor dames uit de buurt.
Het maken zat haar ongetwijfeld ook in het bloed. Het plezier spat in ieder geval af van de zo zorgvuldig en hoopvol geschreven jonge initialen op haar driehoek. Maar ik kan me opeens inleven dat dat vervaagde, toen het leven voorschreef dat zíj nog zo veel meer moest. Net als bij mij, bestond haar vak uit verbeelden, tekenen en maken. Niet van gebouwrenovaties, maar van kledingstukken. “Hoezo niks voor een meisje?”, zou ik haar nu uitdagend vragen. En ik zou vervolgens een arm om haar heen slaan en haar beloven dat ik haar driehoek als estafettetrofee de toekomst in zal dragen. Opdat al onze dochters weten dat het prioriteren van maakplezier voor iedereen beter is. Juíst voor een meisje!
Over Ninke Happel
Ninke is architect en mede-oprichter van architectenbureau Happel Cornelisse Verhoeven. Met het bureau werkt ze, naast de huisvestingsopgave, aan renovaties, restauraties en herbestemmingen van publieke gebouwen en interieurs in Nederland en België. Ninke is jurylid van de Gulden Feniks en nu ook vaste columnist bij NRP. Iedere twee maanden schrijft ze over wat haar bezighoudt in de (bouw)wereld.
Het beeld bij deze column wordt op verzoek van Ninke verzorgd door fotograaf Karin Borghouts. Karin heeft een uitzonderlijk oog voor dagelijkse taferelen. Met haar fotografie bevraagt zij de gebouwde omgeving.
Foto: Sylvana Lansu