Ik las weer boeiende artikelen over duurzame stedenbouw. Architecten hebben inmiddels veel kennis van duurzaam bouwen. Goed isoleren is geen probleem meer, moderne gebouwen zijn zo goed als energieneutraal. Met de bouwmaterialen wil het nog niet erg lukken. Circulair bouwen blijft vooralsnog een ideaal. Maar in de stedenbouw zijn de problemen vooralsnog niet te overzien. Het waterbeheer bij aanhoudende stortbuien kan met veel moeite wel op orde worden gebracht. Door de klimaatverandering wordt het echter steeds warmer in onze steden. De stedelijke ruimte zal in de toekomst ook gekoeld moeten worden.
Telkens weer wordt het groene dak ten tonele gevoerd als een oplossing voor het stedelijk klimaat. Dat lijkt mij weinig realistisch. Een beetje sedum op het dak strooien heeft natuurlijk geen zin. Maar voor serieuze beplanting op het dak komt heel veel kijken. Experimenten leren dat de kosten niet tegen de baten opwegen, het kan alleen met riante subsidie. En dan nog rijst de vraag hoeveel praktisch nut zo’n daktuin heeft. Mensen gaan toch liever in een park zitten. De perfecte koelmachines voor de stedelijke ruimte zijn volwassen bomen, maar dat lukt echt niet op een dak.
Het probleem is overigens niet nieuw. Ik herinner mij nog goed dat de Amsterdamse Palmstraat na twee weken warm weer min of meer onbewoonbaar was geworden. Een uitstapje naar Nieuw West leerde dan dat de naoorlogse woonwijken nog aangenaam koel waren. Veel groen en een betrekkelijk lage bebouwingsdichtheid (weinig steen, kortom) voorkomen hittestress. Ook de waterafvoer functioneert daar veel beter. De bewoners van een grondgebonden eengezinswoning kunnen zelfs prinsheerlijk in hun tuintje gaan zitten.
Het groene dak is natuurlijk een persiflage van de groene stad. Oude villawijken zijn waarschijnlijk de meest duurzame stedenbouw die we kennen. De grote tuinen met hun oude bomen bieden ook alle ruimte aan de biodiversiteit. De klassieke tuinsteden zijn natuurlijk minder luxueus, maar met een goede boombeplanting nog altijd heel wat aantrekkelijker dan de hedendaagse hoogbouwwijken. Maar velen geloven heilig in verdichting. Vroeger was hoge dichtheid een armoedeprobleem, maar tegenwoordig is het een stedenbouwkundig ideaal dat nooit goed beargumenteerd wordt. Sommige ontwerpers hebben een obsessie met skyline. Anderen beweren dat er niet genoeg ruimte is voor laagbouw in ons land. Er is ruimte genoeg maar die staat vol met mais en industriële stallen.
Zou het niet nuttig zijn om bij de discussie over duurzame stedenbouw ook weer eens te denken over de grondbeginselen van de stedenbouw? Ebenezer Howard was misschien een fantast, maar hij heeft diepgaande invloed gehad. Het boek Townplanning van Raymond Unwin (1909) biedt naar mijn mening veel stof tot nadenken. De Amsterdamse Woningdienst had ooit een directeur die elke vorm van gestapelde bouw beschouwde als een huurkazerne.
Het is natuurlijk een probleem dat niet een twee drie opgelost kan worden, maar het groene dak zal onze steden niet duurzamer maken. Het ontbreekt aan visie, een echte visie op de toekomstige duurzame stad. De naargeestige kolossen van beton die nu gebouwd worden, moeten we dan maar beschouwen als het einde van een tijdperk.