Van een excursie naar West Berlijn, begin jaren tachtig, herinnerde ik mij een wat slaperige provinciestad. Enkele studenten gingen wel naar nachtclubs, maar de meesten waren gekomen om naar architectuur te kijken. Berlijn was eigenlijk een soort architectuurmuseum geworden.
Sommige gebouwen maakten diepe indruk. De Turbinehal van Peter Behrens overtrof mijn stoutste verwachtingen, echt een kathedraal van de arbeid. Maar vooral de woonwijken uit de jaren twintig waren fascinerend. Een aantal daarvan heeft inmiddels – geheel terecht – de Unesco status gekregen, maar toen begreep niemand wat er zo bijzonder was. Met name Siemensstadt en Britz, de ‘Hufeisensiedlung’, hebben mijn ogen geopend voor de betekenis van de stedenbouw en de architectuur van de massawoningbouw. De wonderschone portieketageflats van Hugo Häring in Siemensstadt waren 60 jaar oud en nog niet gerenoveerd. De woningbouw van Bruno Taut in Britz verkeerde ook in slechte staat. Kurt Junghanns werd in 1970 nog hartelijk uitgelachen toen zijn boek over Taut verscheen.
Onlangs was ik weer in Berlijn, om met mijn beroemde broer en een cameraploeg het jaar 1989 te memoriseren, waarin West en Oost Berlijn herenigd werden. Berlijn is inmiddels ook weer de hoofdstad van een herenigd Duitsland. Dat is goed te merken. De stad is tot leven gekomen, de muur is verdwenen en er wordt alweer voorzichtig gesproken van een wereldstad. Die ambitie moest natuurlijk ook tot expressie gebracht worden met architectonische middelen. Het historische Potsdamer Platz was een lege vlakte, op de grens tussen Oost en West, doorsneden door de muur. Dat was voor de oorlog het centrum van Berlijn en daar wilde men rond het jaar 2000 een groots gebaar maken.
Er staan drie kantoortorens, van Renzo Piano, Kollhoff en Helmut Jahn, die architectonisch sterk van elkaar verschillen. Die van Jahn is van glas, die van Kollhoff van donkere baksteen en Piano heeft een soort tussenweg gekozen, maar ondanks die verschillen is het vooral modieuze architectuur. Het geheel maakt een banale indruk. Bovendien rijst de vraag of dergelijke architectuur nog wel van deze tijd is. Achter de toren van Jahn gaat een rond openbaar plein schuil dat overdekt is met een spectaculair dak. Het was er druk maar niet echt gezellig. Is dat de toekomst van de Europese stad? De openbare ruimte tussen de torens werd gedomineerd door autoverkeer.
Toen Hugo Häring zijn woningen voor Siemensstadt ontwierp en toen Taut samen met Martin Wagner gestalte gaf aan de grote Siedlungen, werd serieus nagedacht over de grondbeginselen van stedenbouw en architectuur. Daardoor is hun werk niet banaal. Integendeel, de revolutionaire geest van de avant-garde is nog altijd tastbaar. Zij moesten problemen oplossen, goede plattegronden ontwerpen voor kleine woningen en verkavelingen voor woonwijken waarin kleine kinderen niet verkommeren. Piano, Kollhoff en Jahn hebben geen enkel probleem opgelost, zij bevestigen alleen de bestaande orde, waarin Daimler-Benz en Sony het programma van eisen bepalen. Maarten en ik hebben ook een driekamer museumwoning bezocht in Hellersdorf. Oude Oost Duitse Plattenbau, met een perfecte plattegrond, dat was eigenlijk een verademing. Het weerzien met Britz deed mij ook goed.