Na de corona ellende is het weer zover: Open Monumentendag. Dat is in de loop der tijd een waar evenement geworden. Die nationale belangstelling voor monumenten geeft wel aan dat ook het grote publiek inmiddels beseft hoe belangrijk het gebouwde erfgoed is voor onze samenleving. Ook de prijzen van vastgoed in de historische stadskernen geven al jarenlang aan dat het niet alleen om nostalgie gaat. Monumenten bieden een vertrouwde omgeving, die herinnert aan een tijd waarin bouwkunst en stedenbouw nog een menselijke maat hadden.
Toch is het van groot belang om niet uit het oog te verliezen dat ook de gebouwde omgeving van laten we zeggen na 1950 op termijn net zo interessant wordt als de Leidsegracht in Amsterdam. Het grote nadeel van de Monumentenwet is dat er een min of meer artificieel onderscheid wordt gemaakt tussen bijzondere gebouwen en banale gebouwen. Daarvoor bestaan lijstjes, die ambtenaren af kunnen vinken. Heet de architect Berlage? Is de constructie uniek? Enzovoort. Misschien is dat een noodzakelijk kwaad, maar op die wijze valt er natuurlijk heel veel door de zeef.
Met name de massawoningbouw uit de vorige eeuw valt door de zeef. De afgelopen 25 jaar is wel duidelijk geworden dat de naoorlogse woonwijken volgens de criteria van de Monumentenwet geen enkele waarde hebben. Er is heel veel van, woningen, schoolgebouwen en gekke kerkjes. Die wet is ooit bedacht voor eeuwenoude kerken, statige landhuizen en een paar andere topstukken uit de vaderlandse geschiedenis. De wet is in feite niet van toepassing op de moderne architectuur. Moeten we dan concluderen dat de naoorlogse woningbouw gewoon weggegooid mag worden, net als koelkasten en wasmachines?
Geen particuliere eigenaar zal ooit haar huis laten slopen voor beter geïsoleerde nieuwbouw. Dat heet kapitaalvernietiging. De nieuwe woz waarde in Nederland is gemiddeld drie ton. Maar de woningbouwcorporaties die miljoenen huurwoningen in bezit hebben, gebruiken een heel ander rekenmodel. Hun afgeschreven woningen staan namelijk voor nul cent in de boeken, die zijn zogenaamd niets waard. Deze boekhouders wijsheid verhoudt zich zeer vreemd tot de maatschappelijke werkelijkheid. Er is een schreeuwend gebrek aan woningen, elke woning telt, zou je denken, maar nee, de woningboeren gaan vrolijk door met slopen. Ook de maatschappelijke waarde van de vertrouwde woonomgeving wordt daarbij achteloos terzijde geschoven. Voor elke flexwoning die de Minister met hangen en wurgen uit de grond trekt, wordt op dezelfde dag nog een portieketageflat afgebroken.
Dat heet dweilen met de kraan open. Geachte Minister, laat de corporaties nieuwe woningen bouwen, dat kunnen ze goed, en roep een nieuwe landelijke organisatie in het leven die hun afgeschreven woningen om niet, ze zijn immers niets waard, overneemt om ze vervolgens op sobere maar intelligente wijze te renoveren voor starters en statushouders. NRP heeft daarvoor de kennis in huis, dus we kunnen morgen beginnen. Bijvoorbeeld met die twee leuke flatgebouwtjes van A.C. Nicolaï die ze in Emmen willen slopen. Zo wordt niet alleen de woningnood gelenigd maar krijgt ook het naoorlogse erfgoed nieuw leven. Renoveren is eigenlijk de monumentenzorg van de toekomst.