Terug naar overzicht

Column Ninke Happel: Unreal estate

Een tijd geleden hoorde ik auteur Deborah Levy iets zeggen in de trant van: “ik vind ‘real estate’ een vreemd woord. Alsof er ook ‘unreal estate’ bestaat”. Ze duidde voor mij met deze niet te vertalen opmerking het zielloze aspect van vastgoed. In lezingen over woningbouwprojecten zeg ik vaak tegen studenten en andere toehoorders: “een woning is veel meer dan vastgoed, het is de achtergrond van het alledaagse leven, en verdient daarom een empathische ontwerpbenadering. Met aandacht voor licht, zicht en materialiteit.”

De afgelopen maanden heb ik het niet veel gezegd, maar wel doorvoeld. Want vandaag is het zover. Wij gaan verhuizen. We woonden twintig jaar in het huis dat we achterlaten. We kennen er elk hoekje, elke gaatje, hoe het zonlicht binnen valt, hoe de vloer kraakt, hoe het stof dwarrelt, hoe de vogels je wakker zingen, hoe de donder klinkt en hoe de bliksem het huis verlicht, hoe de regen tegen de ramen slaat. Dit huis was twintig jaar lang de achtergrond van ons leven. Het ondersteunde ons genereus bij grote veranderingen.

We waren net afgestudeerd toen mijn schoonmoeder plotseling overleed. Nog vol van dat verdriet kochten we ons eerste huis. Het was een bovenwoning met hoge plafonds, veel daglicht én achterstallig onderhoud. We knapten de woning met aandacht en eigen handen op. We maakten er een nieuw thuis van, precies zoals wij het wilden. Op de zolder haalden we alle kamers eruit en genoten van de royale leegte met aan twee kanten daglicht én uitzicht. Vandaag ga ik er voor de laatste keer naar het toilet en geniet van het allermooiste uitzicht. Terwijl niemand ons zag, zagen wij hier de afgelopen jaren de skyline van Rotterdam veranderen.

Tekst gaat verder onder de afbeelding 

Foto © Karin Borghouts uit ‘A Painter’s House’, 2017

Het was zo’n typisch Rotterdamse bovenwoning op de eerste en halve derde verdieping. Een buurman woonde tussen ons in, we deelden samen een opgang. Na anderhalf jaar ging hij weg en kochten we zijn woning erbij (ja, dat kon toen nog als startende architect). Ook die woning knapten we op en we maakten twee doorgangen naar de andere woning. Toen hadden we een drielaagse bovenwoning met eigen opgang. De koning te rijk voelden we ons. We hadden niet genoeg geld om alles te verbouwen en zeker niet genoeg meubels om het huis te vullen. Een deel van onze woning richtten we daarom in als studio voor een vriendin en de tussenverdieping werd een werkruimte. Ons architectenbureau zag er het daglicht. Terwijl ik de sticker met ons bedrijfslogo van de deur krab, denk ik terug aan de eerste ontwerpen die we hier maakten.

Een paar jaar later was het tijd voor een nieuwe stap. De vriendin en ons bureau huisden uit en wij maakten ons op voor nieuw leven. Onze dochters werden geboren. Nu ik de plek waar hun wiegje stond, stofzuig voor de eindschoonmaak, herinner ik me hoe ze roken. En hoe de ochtendzon ze nog mooier maakten, toen we ze vers geboren in hun bedjes legden. We hadden geen babykamer, we hielden ze dicht bij ons.

De wens voor een eigen kamer diende zich pas aan naarmate ze groeiden. Toen werd de werkverdieping kinderverdieping. We bouwden de voor-midden-achter-ensuites terug naar kopie van de 100 jaar oude ensuites op de verdieping eronder.  Zo ontstond een speelse ruimte waar onze jonge kinderen hun eigen kamer kregen, terwijl ze door de schuifdeuren te openen ook elkaars nabijheid konden opzoeken.

“Dit huis is een ode aan optimistische mogelijkheden voor starters, die nu zo ver weg lijken.”

We hadden zonnige balkons maar – allebei opgegroeid in een dorp – misten wij het tuinieren. In de buurt konden we een grote garage met achterliggende grond kopen. We ruimden de schuur leeg en legden een tuin aan. Op de dag van de eerste corona-lockdown, was het gras beloopbaar en de trampoline bruikbaar. We hebben ons nog nooit zo bevoorrecht gevoeld! Nu ik voor de laatste keer het terras veeg, herinner ik me hoe we hier tijdens de pandemie met opa’s en oma’s toch de kinderverjaardagen konden vieren, terwijl dat binnen niet mocht.

Dit huis met tuin op afstand is een ode aan de flexibiliteit door overmaat, waardoor fasering, groei en verandering van ons gezin werden opgevangen. Dit huis is ook een ode aan optimistische mogelijkheden voor starters, die nu zo ver weg lijken.

Vandaag wordt alles door vreemde handen uit ons huis getild. De ruimte wordt klaargemaakt voor nieuwe levens. Onze spullen passen in twee kleine verhuiswagens. Terwijl ze de staat uitrijden, de hoek om, kijk ik rond in een leeg huis. Ik pink een traantje weg. Dat was het dan.

Ik fiets naar ons nieuwe huis. Ik weet: daar wacht nieuw daglicht, andere vogels, een tuin met de allermooiste magnolia, kamers met afsluitbare deuren, waar tieners voldoende afstand van elkaar en vooral ook van ons kunnen nemen. Maar bovenal wachten hier nieuwe herinneringen, gedragen door een 86 jaar oude parketvloer en omringd door evenzo oude muren. Bij het zien van de vlag die de vorige bewoonster ons na liet, besef ik me: ook dit huis heeft al veel voorbij zien trekken en veel kinderen grootgebracht. Nu is het het huis waar onze kinderen eindexamen zullen doen, waar ze volwassen zullen worden. Een woning is zoveel meer dan een stapel stenen.

Foto © Karin Borghouts uit ‘A Painter’s House’, 2017

Over Ninke Happel

Ninke is architect en mede-oprichter van architectenbureau Happel Cornelisse Verhoeven. Met het bureau werkt ze, naast de huisvestingsopgave, aan renovaties, restauraties en herbestemmingen van publieke gebouwen en interieurs in Nederland en België. Ninke is jurylid van de Gulden Feniks en nu ook vaste columnist bij NRP. Iedere twee maanden schrijft ze over wat haar bezighoudt in de (bouw)wereld. Het beeld bij deze column wordt op verzoek van Ninke verzorgd door fotograaf Karin Borghouts. Karin heeft een uitzonderlijk oog voor dagelijkse taferelen. Met haar fotografie bevraagt zij de gebouwde omgeving.

Foto: Sylvana Lansu