Pleidooi: benut het onbenut potentieel
Op het gelijknamige NRP-congres in 2023 was het thema ‘Onbenut Potentieel’ van begin tot einde de rode draad. Architect Floris Alkemade benadrukte in zijn keynote over de urgentie en evidentie van het beter benutten en doorontwikkelen van bestaand vastgoed. Architect Ninke Happel sloot de dag af met een spoken word en riep aanwezigen op om vanaf die dag ook daadwerkelijk het onbenut potentieel van bestaande gebouwen in te zetten voor een duurzamere bouwcultuur. Samen hebben zij hun beschouwingen verwerkt in onderstaand pleidooi voor een vrijere interpretatie van behoud door verandering.
“Het benutten van onbenut potentieel in de gebouwde omgeving is makkelijker gezegd dan gedaan. Werken met bestaande gebouwen in een bestaande omgeving met bestaande systemen is namelijk maatwerk, terwijl de geijkte bouwpraktijk juist op standaardisatie is gericht. Vanuit zowel bouwkundig als procesmatig oogpunt is er behoefte aan een genuanceerde werkwijze met aandacht voor een veelheid aan belangen.
In Nederland kennen we twee typen bestaande gebouwen: gebouwen die beschermd zijn met een Rijksmonumentale of gemeentelijke status en (alle andere) gebouwen die dat niet zijn. Beide categorieën vragen vooralsnog vanuit de achterliggende wet- en regelgeving om een andere ontwerp- en ontwikkelaanpak, om hun potentieel tot bloei te laten komen. Op basis van de monumenten- en restauratierichtlijnen is het gangbaar om het verbouwen van monumenten te richten op materieel behoud, om zo de cultuurhistorische continuïteit te waarborgen. In de praktijk vragen de verduurzamingsopgave en veranderende vormen van gebruik echter om verregaande aanpassingen aan monumenten. Je zou kunnen zeggen dat aanpassing soms nog de enige realistische vorm van behoud is. Ontwerpvoorstellen staan steeds vaker op gespannen voet met de erfgoedkaders die we in dit land hanteren.”
Tekst gaat verder onder de afbeelding
Daartegenover staat het verbouwen van bestaande gebouwen zonder monumentale status. Behoud lijkt hier alleen relevant wanneer het de economisch meest voordelige optie is. Zodra een business case laat zien dat er met behoud onvoldoende opbrengsten gegenereerd kunnen worden, wordt er overgegaan tot sloop-nieuwbouw. Maar met elk gebouw dat wordt gesloopt, worden sociale structuren gesloopt, blijft ruimtelijk potentieel onbenut en komt heel veel CO2 vrij. Steeds vaker komt de vraag naar voren of sloop werkelijk nodig is.
Vanuit de maatschappelijke opgaven en het internationale streven naar CO2-reductie heeft hergebruik een voor de hand liggender aandeel binnen de bouwopgave. Zo is de stadsbouwmeester van Brussel Kristian Borret een warm pleitbezorger van een sloopverbod in Brussel, enerzijds om cultuurhistorische continuïteit van een getraumatiseerde stad te borgen en anderzijds als een belangrijke verduurzamingsstap. Op dit moment zien wij dat zowel lokale overheden als de Rijksoverheid (soms verregaande) voorwaarden stellen aan het hergebruik van gebouwdelen en het vrijkomend materiaal binnen transformatieve opgaves. Het tekent het voorzichtige begin van een radicaal veranderende bouwcultuur. Als we die lijn doortrekken, is het voorstelbaar dat er in Nederland voor een groot deel van de gebouwenvoorraad een hergebruikplicht of sloopverbod zal komen.
Een dergelijk nieuw kader zal van invloed zijn op de manier waarop we werken aan alle bestaande gebouwen. De uitzonderingspositie van monumenten vervalt dan namelijk. Gebouwen met en zonder monumentenstatus zijn voortaan vanuit een andere overweging beschermd. Het zijn namelijk herbruikbare ‘bronnen van gebruik”’. Voor niet-monumenten geldt dat we ons niet langer kunnen laten leiden door een gebrek aan esthetische of financiële waarden, maar juist op zoek moeten gaan naar alternatieve, collectieve of maatschappelijke waarden. Denk bijvoorbeeld aan de potentie van beschutting, draagkracht, lichtinval, te voorkomen CO2-uitstoot, cultuurhistorie etc. Dat vraagt om meer verbeeldingskracht en een genuanceerde ontwerp- en ontwikkelaanpak. Een die lijkt op die bij monumenten en waarbij vanuit de collectieve waarden van het gedeelde erfgoed wordt gewerkt.
De ARC+ tentoonstelling The Great Repair (2023/24) op de Akademie der Künsten in Berlijn toonde vanuit verschillende praktijken 40 interpretaties van het idee van reparatie van bouwwerken, systemen, gedrag, de natuur, regels en afspraken etc. Een veranderende wereld vraagt om onderhoud en aanpassing van dat wat er al is, oftewel om reparatie. Dat geldt ook voor onze gebouwenvoorraad. Immers, als we niet eindeloos kunnen groeien, kunnen louter behoud (monumenten) óf louter vernieuwing (niet-monumenten) niet langer de gangbare uitgangspunten zijn.
Tekst gaat verder onder de afbeelding
In de documentaire The Proof of the Pudding (2022) is te zien hoe architect Herman Hertzberger de commissieleden van de Apeldoornse monumentencommissie aanspoort om ruimdenkender met de transformatie van zijn Centraal Beheer gebouw (ontworpen in 1972) om te gaan. Je zou kunnen zeggen dat hij een pleidooi voor reparatie houdt. Wat hem betreft kan dat wat niet functioneert grondig aangepast worden. Hij spreekt vanuit de overtuiging dat hij een gebouw ontwierp dat aanpasbaar is en vanuit het besef dat sloop zal volgen als het gebouw het toekomstig gebruik niet kan accommoderen. Het fragment maakt pijnlijk duidelijk dat de huidige restauratieafspraken of de interpretatie ervan benauwen. Ze maken weinig ruimte voor de immateriële kant van de cultuurhistorie. Zoals in het geval van Centraal Beheer, waar de erfgoedwaarde juist schuilt in de structuralistische gedachte van aanpasbaarheid die ten grondslag ligt aan het ontwerp!
Een concreet aanknopingspunt voor het belang van reparatie is dat het Europees Parlement in april van dit jaar de richtlijn inzake ‘het recht op reparatie’ heeft goedgekeurd. Vooralsnog gaat dat om het recht om o.a. onze smartphones te repareren, maar zou het niet ook een verduurzamingsstrategie kunnen zijn voor onze gebouwde omgeving? Tegen de achtergrond dat die verantwoordelijk is voor een aanzienlijk deel van de wereldwijde afvalproductie en de mondiale CO2-uitstoot, is het verduurzamen en bruikbaar houden van onze monumentale gebouwen en het niet meer slopen van niet-monumentale gebouwen in het algemeen belang. We hebben recht op een afweging, altijd maatwerk, waarbij niet langer alleen de economische waarde bepalend is.
Door te focussen op onderhoud en reparatie, komt de relevantie van gebouwen met een monumentenstatus niet langer alleen bij de geschiedenis die we willen beschermen te liggen, maar ook bij de nog onzichtbare potentiële toekomst, die we omwille van duurzaamheid willen benutten. De geschiedenis leert ons dat sturen op wat we mooi of lelijk vinden op de lange termijn de minst betrouwbare grondslag vormt.
“Bij monumenten zouden we minder behoudend te werk moeten gaan, en bij niet-monumenten juist veel behoudender.”
Wij geloven daarom dat er een omslag in werkwijze nodig is als we onbenut potentieel ten volle willen benutten. Bij monumenten zouden we minder behoudend te werk moeten leren gaan en bij niet-monumenten juist veel behoudender. Als we bovendien durven weg te bewegen van de genormaliseerde gedachte dat het eindresultaat van een ontwerpproces altijd een volledig nieuw gebouw of nieuw gebouwdeel moet zijn, gaan we beter zien waar het onbenut potentieel te vinden is.
De uitgangspositie van de architect wordt dan in plaats van de gebruikelijke tabula rasa een tabula scripta: het doorschrijven op het al beschreven blad. Het ontwerpwerk blijft evengoed scheppend, maar is hoofdzakelijk reparatief van aard. Hiermee kan binnen de veelheid aan al aanwezige kennis en feiten op zoek gegaan worden naar mogelijkheden van alle soorten bestaande gebouwen. Dat maakt het werk van de architect betekenisvol, creatief en zet het bovendien op een lijn met voorgaande generaties. Het vraagt om kennis over historie, context en vakmanschap, maar ook om empathie, integriteit en lef om bestaande richtlijnen te bevragen én om – in dialoog – ze te verruimen!
Want niet alleen de architect is verantwoordelijk voor een verduurzaamde omgang met bestaande gebouwen, ook de gebouweigenaar, opdrachtgever, bevoegd gezag, overheden, omwonenden en mensen die werken bij diverse erfgoedafdelingen. Immers, met architectuur maken we zoals architect en onderzoeker Hans Teerds het in zijn gelijknamige essay benoemt ‘de ruimte die we delen’. Dat is niet vrijblijvend. En daarmee slaat het ‘onbenutte potentieel’ niet alleen op de gebouwen die we onderhanden nemen, maar evengoed op het onbenutte potentieel van onze verbeeldingskracht. Door ontwerpkracht veel vroeger in processen toe te laten, kunnen we een duurzame bouwcultuur realiseren die gericht is op een vrijere interpretatie van behoud door verandering.”
Over Ninke Happel
Ninke is architect en mede-oprichter van architectenbureau Happel Cornelisse Verhoeven. Met het bureau werkt ze, naast de huisvestingsopgave, aan renovaties, restauraties en herbestemmingen van publieke gebouwen en interieurs in Nederland en België. Ninke is jurylid van de Gulden Feniks en nu ook vaste columnist bij NRP. Iedere twee maanden schrijft ze over wat haar bezighoudt in de (bouw)wereld. Het beeld bij deze column wordt op verzoek van Ninke verzorgd door fotograaf Karin Borghouts. Karin heeft een uitzonderlijk oog voor dagelijkse taferelen. Met haar fotografie bevraagt zij de gebouwde omgeving.
Over Floris Alkemade
Floris Alkemade is architect en stedenbouwkundig ontwerper. Gedurende achttien jaar werkte hij met Rem Koolhaas en was hij een van de zes partners van het befaamde Office for Metropolitan Architecture. In 2008 richtte hij zijn eigen ontwerpbureau FAA op en vervulde van 2015 tot 2021 de functie van Rijksbouwmeester.