Omdat mijn schoonvader ornitholoog was, in 1954 gepromoveerd op kievieten, gaat mijn vrouw nog altijd wandelen met een kijker en we beleven ook veel plezier aan de vogels in onze tuin. Vooral in de winter, wanneer de voedertafel druk bezocht wordt. Vogelen was vroeger een min of meer excentrieke hobby, maar tegenwoordig mogen we wel spreken van een populair tijdverdrijf. Bijna heel Nederland doet mee aan de nationale tuinvogelteldag.
Met veel vogels gaat het natuurlijk niet goed in ons land. Dat zijn met name akker- en weidevogels, omdat het Ministerie van Landbouw en de Universiteit van Wageningen de boeren decennia lang hebben aangespoord om koste wat kost zoveel mogelijk te produceren. Dit kortzichtige en eenzijdige beleid heeft ongekende biologische schade aangericht.
Maar met veel andere vogels gaat het best goed. Vogels hebben namelijk een wonderbaarlijk talent om zich aan te passen. De gierzwaluw, die van nature nesten maakt tegen steile rotsformaties, heeft al heel lang geleden ontdekt dat steden ook een soort rotsformaties zijn. In een veel recenter verleden is de merel, ooit een schuwe bosvogel, verhuisd naar de stad. In de Amsterdamse Palmstraat, waar geen enkele boom staat, zaten ze graag op het stuur van geparkeerde fietsen. Zover is het nog niet met de sperwer, een roofvogel die in oudere vogelgidsen wordt beschreven als zeldzaam, alleen in bossen in het oosten van het land. Maar onlangs zagen wij hoe een sperwer een prooi van onze voedertafel plukte. En dat is niet ongebruikelijk. De sperwer rukt op in de wat oudere buitenwijken (laagbouw met tuinvogels), als er maar wat volwassen bomen staan om in te nestelen.
Kortom, anders dan veel mensen denken is verstedelijking niet per definitie schadelijk voor de biodiversiteit. Oude villawijken, met grote tuinen en flink wat oude bomen, zijn in feite natuurmonumenten. Met name stedenbouwers begrijpen niet wat natuur is. Zij beschouwen de stad als een biotoop die uitsluitend bewoond wordt door de homo sapiens, een soort intensieve mensenhouderij. De biodiversiteit is niet hun probleem, zij moeten, net als varkenshouders, zoveel mogelijk stallen bouwen. Gestapelde hokken die niet eens meer bewoonbaar zijn voor gezinnen met kinderen. Dat is, voorzichtig uitgedrukt, een wonderlijke visie op de leefomgeving in een sterk verstedelijkt land.
Telkens weer komen zij met het kletsverhaal dat ‘bouwen in het weiland’ misdadig is. Maar driekwart van Nederland is agrarisch gebied en vooralsnog een biologisch rampgebied, dat kan best wat minder. En de nieuwe buitenwijken van de eenentwintigste eeuw moeten juist royaler opgezet worden. Dat is niet alleen fijn voor gezinnen met kinderen maar ook voor onze gevederde vrienden. Zou het niet mogelijk zijn om samen met biologen een vorm van stedenbouw te ontwikkelen die een harmonisch geheel vormt met de natuur? Dat verwachten we nu toch ook van de boeren? Dat ze tot bezinning komen?
In de Volkskrant van 26 maart stond een huiveringwekkend artikel over de toekomstplannen voor Amsterdam en Utrecht. Allemaal oudbakken ideeën, bij het Ministerie van Landbouw en in Wageningen begint het tij te keren, maar de stedenbouw is geheel gefossiliseerd.