Nederland heeft te maken met een aantal grote transitieopgaven. Dat onze bestaande gebouwenvoorraad een cruciale rol speelt in deze opgaven, staat buiten kijf. Want 99 procent van het vastgoed staat er al. Hoe zorgen we ervoor dat het bestaande de startmotor wordt voor de transities en een sleutelrol gaat vervullen in de opgaven van de nieuwe tijd? Op uitnodiging van NRP gingen Nicole Maarsen (Directeur Vastgoedbeleggingen bij Syntrus Achmea Real Estate, Rijksbouwmeester Floris Alkemade, Hans de Jonge (emeritus hoogleraar Vastgoedbeheer en Ontwikkeling TU Delft en voormalig bestuursvoorzitter Brink Groep) en Bart Krol (voorzitter NRP en voormalig gedeputeerde Provincie Utrecht). inDe Balie in gesprek over de uitdagingen waar Nederland de komende tijd voor staat.
Tekst: Kees de Graaf
De ruimtelijke inrichting staat weer bovenaan de agenda met onder meer urgente kwesties als de nieuwe woningnood, klimaatadaptatie en de energietransitie. Maar ook spelen er allerlei sociaalmaatschappelijke problemen in onze buurten en wijken. Het zijn opgaven die alleen in samenhang kunnen worden opgelost en die niet gebaat zijn bij de zoveelste serie van nieuwe stadsuitbreidingen. Om Nederland toekomstbestendig te maken moet het bestaande het uitgangspunt zijn. Hoe, dat is de vraag. Het gesprek in De Balie samengevat in drie hoofdpunten.
Hoewel veel mensen het wel eens zijn over de grote opgaven die op Nederland afkomen, zijn er aanzienlijke verschillen in de oplossingen die hiervoor worden aangedragen. Opvallend is dat er nog steeds veel waarde wordt gehecht aan nieuwbouw als dé panacee. Dat geldt met name waar het de woningbouw betreft. Floris Alkemade hierover: ‘Generaties lang hebben we gedacht in termen van uitbreidingswijken. Ook bij de één miljoen woningen die nodig zijn, wordt al snel gedacht: dat is de volgende golf. De volgende ring die om de steden wordt gelegd. Dat is de heersende bouwcultuur die ter discussie moet worden gesteld.’
Hans de Jonge valt daarin bij: ‘Deze situatie bestaat al veel langer. Nederland is een planningsland en gewend aan lineair denken. Hoewel nieuwbouw slechts 2 procent toevoegt aan de bestaande voorraad gaat daar alle aandacht naar uit. Het is net als een wastafel: iedereen kijkt naar het straaltje dat uit de kraan komt maar niemand heeft het over de wasbak waarin dat beetje water terecht komt.’ Het nadeel daarvan is onder meer dat nieuwbouw in Nederland niet wordt gezien als een stuk voorraad die op termijn ook weer moet worden aangepast; thema’s als veranderbaarheid en circulariteit krijgen daardoor te weinig aandacht.
Overigens pleit De Jonge er evenmin voor om alle pijlen dan maar op de bestaande steden te richten: ‘Het is typisch Nederlands om in twee kampen te denken: je bent voor bouwen in de wei óf voor verdichting. Daarmee wordt het debat over de woningbouwopgave op slot gezet. We hebben een combinatie nodig: toevoegen aan de stad waar het kan en daarnaast aan de stadsranden intelligente combinaties van rood, groen en blauw ontwikkelen.’
Volgens Bart Krol heeft ook het kortetermijndenken in Nederland tot gevolg dat er vooral naar nieuwe projecten wordt gekeken, zeker door lokale bestuurders: ‘We zijn het land van gemakkelijk, het land van: ik druk een stempel en laat wat na. Niemand kijkt naar de vraagstukken over 20 tot 30 jaar, het is allemaal roepen: “We moeten nú 1 miljoen woningen bouwen!” Maar waarom, wat en hoe: daar hoor je weinig over in de politiek.Er wordt teveel naar kwantiteit gekeken en te weinig naar kwaliteit.’
De fascinatie voor het nieuwe is eens te meer verbazingwekkend wanneer de mogelijkheden van bestaande structuren tegen het licht worden gehouden. Daar liggen grote kansen. Floris Alkemade pleit voor het verknopen van opgaven: ‘In bestaande wijken moet de komende tijd al heel veel gebeuren; van het gasloos maken via de klimaatadaptatie tot en met tegengaan van segregatie. Laten we die vernieuwing gebruiken voor de noodzakelijke transformatie. Dat heeft ook heel erg met duurzaamheid te maken: kun je gebruiken wat je nu al hebt? Kun je doorwerken op wat er al staat en dat verrijken? In plaats van het af te breken en opnieuw te beginnen. Van tabula rasa naar tabula scripta.’ Daarbij is volgens Alkemade ook een goed oog voor het bestaande in sociaal opzicht nodig: ‘Eén op de tien volwassenen in dit land is eenzaam. Ook dat is onze verantwoordelijkheid. Om Simone de Beauvoir aan te halen: de beschaving van een land is af te lezen aan hoe er met de kwetsbaren wordt omgegaan.’
Kijkend naar de bouwkundige mogelijkheden die de bestaande steden – ook de kleinere – bieden voor het accommoderen van maatschappelijke vraagstukken, dan is de Rijksbouwmeester optimistisch: ‘Uit studies blijkt dat als we inzetten op 10 procent verdichting, de gewenste 1 miljoen woningen prima binnen de stad kunnen worden bijgebouwd. Daarmee sluiten we ook aan op de woningvraag die steeds meer afkomstig is van een- en twee persoonshuishoudens.’
Hans de Jonge kan deze potentie onderschrijven en illustreert deze aan de hand van voorbeelden als Puntegale (Rotterdam), Campus Diemen-Zuid en Strijp-S (Eindhoven). ‘Er zijn zoveel goede projecten en er is zoveel kennis, gooi dat niet weg. Kijk naar de bouwproductie van de afgelopen jaren, die schommelde rond de 50.000 woningen. Ruim 10.000 daarvan werden bijdragen door transformatie van bestaande bouw. Dat is echt substantieel. En uit onderzoek van onder meer Rabobank blijkt dat er nog veel mogelijkheden bestaan, onder meer in de kantoren- en winkelvoorraad. En hoewel het wat cru klinkt: laten we ook niet vergeten dat er de komende jaren door versterving 20.000 tot 30.000 woningen per jaar vrij zullen komen. Ook daar liggen mogelijkheden, bijvoorbeeld door woningsplitsing.’
Dat transformatie om meer gaat dan alleen kwantiteit en uiteindelijk vooral ook veel plezier en ‘beleving’ kan opleveren, maakt Bart Krol duidelijk. Aan de hand van het project de LocHal in de Tilburgse Spoorzone laat hij zien hoe een voorheen onherbergzaam gebied is omgetoverd tot een ontmoetingsplek waar mensen graag komen en zeer enthousiast op reageren. ‘Transformatie heeft ook heel sterk met kwaliteit van leven te maken. Met een levendige stad waarin van alles gebeurt.’
De aandacht moet dus meer op de kansen van transformatie worden gericht. Alkemade pleit voor de inzet van ontwerpkracht om de komende tijd van richting te kunnen veranderen: ‘Er zijn nieuwe opgaven die vragen om nieuwe antwoorden.’ De kunst is om de andere mogelijkheden – die er wel degelijk zijn – te verbeelden. Hij noemt als voorbeeld het project Second Life waarbij studenten concepten ontwikkelen om inventief met bestaande gebouwen en –materialen om te gaan. Bart Krol is optimistisch dat dit gaat lukken: ‘We moeten in Nederland verstandig met de ruimte omgaan. Ook voor functies als de landbouw en de energietransitie hebben we blijvend ruimte nodig. Maar dat zit in onze genen. We leven hier op een van de meest onbewoonbare plekken van Europa en hebben eeuwenlang deze delta naar onze hand gezet.’
Nicole Maarsen geeft aan dat er ook op andere vlakken – en dus niet alleen het vastgoed zelf– vernieuwing noodzakelijk is: ‘Het goed kunnen gebruiken van de bestaande voorraad hangt in belangrijke mate af van de bestemmingen die we daarin kunnen realiseren. Er is veel meer behoefte aan flexibiliteit.’ Zij ziet daarin een belangrijke rol voor de marktsector weggelegd: ‘Wij zien dat de Corona-crisis een aantal maatschappelijke trends versnelt en verscherpt. Segregatie, werkloosheid, eenzaamheid: dat komt op ons af. Wij zien onze rol daarom als buurtbelegger, door meer gebiedsgewijs in te zetten op onder meer een menging van functies en het creëren van ontmoetingsplaatsen. Daar betrekken we bewoners uit de omgeving ook nadrukkelijk bij. Community building, daar gaat het om.’ Het project Oostenburgereiland in Amsterdam is hiervoor exemplarisch, aldus Maarsen.
Hans de Jonge vult aan: ‘De overheid gaat hier echter niet het geld voor fourneren. Zij moet inderdaad hindernissen op het gebied van regelgeving wegnemen. Maar de investeerders in de stad moeten het uiteindelijk betalen. Mede daarom moeten we de praktijk van publiek-private samenwerking – die tijdens de vastgoedcrisis ver is weggezakt – met kracht nieuw leven inblazen. Het vertrouwen tussen overheid en markt moet worden hersteld.’ Net als Maarsen ziet hij daarbij een gebiedsgerichte aanpak voor zich: ‘Met projectje voor projectje en ieder voor zich komen we er niet. Het gaat erom in de uitvoering tot een ontkokering van budgetten te komen en zo slagkracht te creëren. Alleen dan kun je tot een verbinding van dossiers komen.’ Maarsen: ‘In die samenwerking moet ook de overheid heel helder haar doelstellingen voor het voetlicht brengen, evenals haar belangen en haar verdienmodel. Dan kun je samen veel bereiken.’
In dit verband wordt door de deelnemers aan het gesprek ook veel van de Rijksoverheid verwacht. Floris Alkemade: ‘Juist het Rijk moet aangeven waar de koppelkansen liggen, bijvoorbeeld in het verbinden van de energietransitie en sociaal-maatschappelijke verduurzaming. Niet door de oplossingen van bovenaf te dicteren maar wel door een vorm van regie te voeren en in ieder geval goede doelstellingen te formuleren.’ Bart Krol: ‘Het Rijk is de afgelopen tijd ernstig in gebreke gebleven bij de ruimtelijke inrichting van Nederland. De meest recente brief aan de Tweede Kamer rond de NOVI (24 april, red.) is een eerste lichtpuntje dat het Rijk zich weer meer verantwoordelijk gaat voelen voor de grote opgaven waar we voor staan.’ In zijn visie gaat de Rijksoverheid inderdaad niet opnieuw tot in detail alles voorschrijven, maar geeft zij wel de grotere kaders aan. ‘Daarbinnen kunnen marktpartijen en gemeenten dan met creatieve oplossingen komen.’